Rhinopneumonie

Rhinopneumonie is een virusziekte bij het paard die drie verschijningsvormen kent:

  • verkoudheidsvorm
  • abortusvorm (besmettelijk verwerpen)
  • neurologische vorm

Rhinopneumonie wordt veroorzaakt door het equine herpesvirus type 1, verder afgekort tot EHV-1.

Het virus

Het Rhinopneumievirus behoort tot de familie van de herpesvirussen. Herpesvirussen hebben een aantal kenmerken: ze zijn sterk celgeassocieerd, dit wil zeggen dat ze cellen nodig hebben om te overleven, ze niet vrij in het lichaam voorkomen en ze blijven aanwezig bij het paard.

Het virus kan gemakkelijk geïnactiveerd worden door ontsmettingsmiddelen en detergenten. Het virus kan bij lage temperaturen echter verschillende jaren infecties blijven veroorzaken.

Pathogenese en Symptomen

Rhinopneumie is een ademhalingsvirus, infectie gebeurt dus door inhalatie of door contact met besmette dieren. Het virus kan slechts over korte afstand door de lucht spreiden, dit in tegenstelling tot het griepvirus. Het kan wel overgedragen worden door de mens of materiaal (staldeur, stro).

De verkoudheidsvorm komt zeer regelmatig voor vooral bij jonge paarden. Bij dieren die een eerste infectie doormaken, kan de virusvermeerdering in het ademhalingsstelsel uitgebreid zijn en samen gaan met koorts, minder eetlust, opzetting van de lymfeknopen, oogvloei en heldere tot slijmerige, geelgroene neusvloei en dikke benen. Bovendien wordt een uitgebreide virusuitscheiding waargenomen die 7 tot 14 dagen na infectie kan aanhouden.

De abortus-vorm komt regelmatig voor bij drachtige merries, door virusvermeerdering in de bloedvaten ter hoogte van de drachtige baarmoeder kan de placenta loslaten. Ook kan het veulen zelf geïnfecteerd worden doordat het virus doorheen de placenta dringt. Dit resulteert in spontane abortus of de geboorte van een zwak veulen, dat meestal binnen de 3 dagen zal sterven. Abortus kan eventueel voorafgegaan worden door milde ademhalingsstoornissen bij de merrie, maar meestal verloopt de infectie onopgemerkt. Typisch treedt abortus op tijdens de laatste 4 maanden van de dracht. De merrie aborteert plots en de placenta en foetus zijn in “verse” staat.

De neurologische-vorm komt slechts incidenteel voor en veroorzaakt verschijnselen van het zenuwstelsel. Dit begint meestal met een wat slappe staart en ataxie. Eventueel kunnen ernstiger verlammingsverschijnselen optreden. Meestal zijn alleen de achterbenen aangetast, maar in de ernstigste gevallen kunnen ook de voorbenen meedoen. Soms worden ook nog oedeem van de ledematen, oedeem van de testes, paralyse van de staart, penisprolaps en incontinentie gezien. Paarden van alle leeftijden en rassen zijn gevoelig.

Alle paarden in Nederland komen regelmatig met het rhinopneumonie-virus in contact. Het is helaas niet bekend waarom een bedrijf soms getroffen wordt door abortussen of verlammingsproblemen.

Het Rhinopneumievirus beschikt over de eigenschap om een latente infectie te kunnen veroorzaken. Dit betekent dat het virus aanwezig blijft in het dier, en dit meestal gedurende zijn hele levensduur. Zo'n dier wordt een latente drager genoemd en heeft meestal zelf geen waarneembare symptomen, maar kan wel andere dieren besmetten.

Bij paarden die een herinfectie doormaken of bij gevaccineerde paarden, blijft de infectie doorgaans beperkt tot de bovenste ademhalingswegen en wordt de virusuitscheiding onderdrukt zowel in duur als in hoeveelheid.

Diagnose

In het geval van abortus wordt de diagnose gesteld op het verworpen veulen. Op de lever kunnen eventueel witte puntjes met het blote oog zichtbaar zijn. Dit is een reeds een indicatie voor een infectie met Rhinopneumie. De definitieve diagnose gebeurt aan de hand van virusisolatie uit de long, thymus en milt van het veulen. Dit zijn dan ook de stalen die bij voorkeur opgestuurd worden naar het laboratorium. Deze methode is 100 % betrouwbaar. Van een paard met zenuwsymptomen kan bloed genomen worden op heparine of EDTA of een neusswab. Het bloedstaal moet zo kort mogelijk na het ontstaan van de symptomen genomen worden en moet zo snel mogelijk naar het labo gestuurd worden. Het mag nooit ingevroren worden. Ook hier wordt het virus geïsoleerd. Deze methode is minder betrouwbaar: het kan zijn dat geen virus kan geïsoleerd worden uit het bloed, maar dat de symptomen wel veroorzaakt zijn door het Rhinopneumievirus. Dit komt doordat het virus zich niet langer in de bloedcellen bevindt, maar in de cellen van de bloedvaten. Anderzijds, wordt het virus geïsoleerd, dan is het bijna zeker dat de symptomen ook effectief veroorzaakt werden door Rhinopneumie.

Behandeling

Logischerwijs is er geen behandeling voor abortus. Het veulen wordt enige tijd bij de merrie gelaten zodat ze kan beseffen dat haar veulen niet leeft. Het veulen, het vruchtwater en de vruchtvliezen zijn een bom van virus. Het veulen en de vliezen worden dus best verwijderd met handschoenen en op een plaats gelegd waar andere paarden er niet aan kunnen. De persoon die de vrucht gemanipuleerd heeft, moet de handen wassen en andere kleren aantrekken. De box moet volledig uitgemest worden en ontsmet worden met een desinfectans. Het verwijderde stro wordt verbrand. De merrie wordt geïsoleerd tot de diagnose bevestigd is. In-contact paarden mogen niet verplaatst worden. Deze paarden zijn mogelijks reeds besmet dus verplaatsing en contact met niet-besmette dieren moet vermeden worden. Indien het veulen levend geboren wordt, is er slechts weinig hoop. Dergelijke dieren hebben erge longletsels en sterven doorgaans binnen de 3 dagen.

Helaas is er ook nog geen specifieke behandeling voor de paarden met zenuwsymptomen. Ondersteunende therapie met vocht, onststekingsremmers en antibiotica kunnen verlichting bieden. Het manueel ledigen van het rectum en blaaskatherisatie kunnen nodig zijn. Het is belangrijk dat voorkomen wordt dat het paard zichzelf beschadigt als hij niet meer kan staan. Verder moet men in de gaten houden dat het paard voldoende vocht en voedsel binnenkrijgt. Paarden met milde neurologische symptomen kunnen volledig herstellen. Voor paarden die gedurende 24 niet kunnen staan, is de prognose echter slecht. Deze dieren worden beter geëuthanaseerd omdat ze nooit volledig herstellen.

Preventie en vaccinatie

Door vaccinatie wordt de virusuitscheiding beperkt zowel in duur als in hoeveelheid. Dus de infectiedruk op het bedrijf wordt sterk verlaagd. Ademhalingsstoornissen worden sterk onderdrukt. Vaccinatie biedt geen volledige bescherming tegenover abortus. Het risico op abortus wordt wel beperkt . Door vaccinatie kan het optreden van zenuwsyptomen echter niet voorkomen worden. Alle paarden op een bedrijf moeten gevaccineerd worden. Dieren binnen eenzelfde groep worden gevaccineerd op hetzelfde tijdstip. De basisvaccinatie bestaat uit 2 vaccins met een tijdsinterval van 4 tot 6 weken. Een boostervaccin wordt 6 maanden later gegeven. Een herhalingsvaccinatie is nodig om de 6 maanden. Drachtige merries kunnen bijkomend gevaccineerd worden in de 5de, 7de en 9de maand van de dracht. Veulens mogen gevaccineerd worden vanaf de leeftijd van 5-6 maanden.

Management

Door management kan voorkomen worden dat het virus binnenkomt op een bedrijf en dat het virus van latente dragers reactiveert. Ook kan de spreiding van het virus binnen een bedrijf beperkt worden.

Fokmerries moeten apart gehouden worden van de overige paarden. Drachtige en niet-drachtige merries worden in aparte groepen gehouden. Ook binnen de groep van drachtige merries kunnen best kleinere groepen gevormd worden naargelang leeftijd en drachtstadium. Drachtige merries worden het eerst gevoederd zodat geen overdracht via de mens/materiaal kan gebeuren van andere paarden naar de drachtige merries. Tijdens transport worden drachtige merries gescheiden van andere paarden. Stress wordt zoveel mogelijk vermeden.

Gespeende veulens en jaarlingen moeten strikt gescheiden worden van drachtige merries. Het zijn immers deze dieren die bij een primaire infectie massaal virus gaan uitscheiden en dus een belangrijke infectiebron vormen.

Sportpaarden mogen geen contact hebben met fokmerries. Deze dieren gaan immers frequent op verplaatsing en kunnen dus het virus binnenbrengen op een bedrijf.

Nieuwe paarden moeten 4 weken in quarantaine gehouden worden. Paarden waarvan de vaccinatiestatus onbekend is of paarden die in het verleden onvoldoende gevaccineerd werden, kunnen gedurende deze periode hun basisvaccinatie krijgen. Na de tweede toediening van het basisvaccin kunnen ze geïntroduceerd worden in de groep.

In het geval van een uitbraak mogen geen dieren het bedrijf verlaten of nieuwe dieren op het bedrijf toekomen, tot 3 weken na de laatste koortsaanval. Dieren moeten in dezelfde groepen gehouden worden en deze groepen moeten zo ver mogelijk van elkaar gescheiden worden.

Ezels

Ezels kunnen wel Rhinopneumonie krijgen, maar ze zijn gevoelig voor een ander serotype dan het paard. Het rhinopneumonie-virus bestaat in 8 soorten, die genummerd zijn van EHV 1 t/m 8. Het paard is gevoelig voor serotype 1 t/m 5, de ezel voor serotype 6 t/m 8. Dit betekent dus, dat paarden en ezels dit virus niet van elkaar kunnen overnemen.

Cookies laten u deze website vlot gebruiken. Deze cookies verzamelen geen persoonsgegevens. Meer informatie